Piep, piep, piepppp…. Een wekker in de verte. Nu al. Ik snooze de wekker uit, draai nog even op mijn zij en blaas de krullen van mijn voorhoofd af. Rise & shine…. niet dus. Voetjes hoor ik trippelen op het laminaat. Mijn deken houd ik omhoog zodat de kleine Sem bij me kan kruipen. Lepeltje, lepeltje wrijf ik door zijn bruine krullen. Zijn geur maakt me weer slaperig. Nee, ik moet eruit. Met mijn ogen nog halfdicht zet ik de douche aan. Buiten is het – godzijdank- nog donker. Een nieuwe werkweek kijkt me aan.
Al zeker 10 jaar fiets ik naar het gemeentekantoor waar ik werk. In mijn blazer start ik de computer op. Voor de fun trok ik vandaag mijn rode hakken aan. Ik bekijk mijn agenda en beantwoord de belangrijkste mailtjes. Zo daar ben ik van af. Tijd voor koffie. Mijn handen verwarmen zich aan de koffiekop. Ik loop rond in het kantoor. Vergeelde muren, grijze archiefkasten, afgebladderd plakband op de deuren. Op de gang zijn de lichten nog uit, het is stil. Nog even niets. Niemand die iets vraagt, niemand die iets van me wil.
Ik kijk naar buiten, de bladeren vallen van de bomen. Het teken van een nieuw seizoen. Ineens zie ik iets bewegen. Het schiet hoog en snel de boom in. Een kleine eekhoorn springt van stam naar tak. Mijn ogen volgen de eekhoorn. Even neemt hij een seconde pauze en waagt dan de sprong. Snel vervolgt hij zijn weg over een lange schutting. De staart fier en triomfantelijk in de lucht. Het zoekt zijn weg…. zijn eigen weg. Even ben ik daar buiten, ren ik daar tussen die bomen. Met hem samen op weg, waag ik de sprong. Ik land weer en staar naar de mosterdgroene vloerbedekking. De deur achter me zwaait open.